Thursday, February 21, 2013

Wednesday, February 20, 2013

Land van slangen


 
Afrika bestond al lang voordat God er arriveerde van waar hij zich eerder bevond. Dat wist Mutombo. En daarom liet hij de zojuist aangekomen blanken links liggen met hun ideeën. Zij waren aangekomen met koffers, laarzen en kruizen, aan het einde van de regentijd. Toen ze hun eerste huis bouwden en er zich installeerden, openden zij de koffers waar ze hun kruizen uit te voorschijn haalden en begonnen vervolgens te prediken over ‘de verlosser’. Dat was een klein mannetje dat zijn leven had gegeven voor zijn volk. Althans, dat was wat Mutombo begreep toen de pater voor het eerst over die verlosser sprak.
“Zei je dat het een klein mannetje was?”, vroeg de zojuist vanuit zee gearriveerde man.

“Laat mij niet iets herhalen wat ik al duidelijk zei”, antwoordde Mutombo zonder de pater aan te kijken.
“Hij gaf zijn leven voor ons”, probeerde de pater hem te overtroeven.

“Nou, dat had hij dan beter niet kunnen doen. Hij had ons eerst moeten vragen of wij ook wilden dat hij ons dat offer bracht, want wij hadden de zaak hier onderling al heel anders opgelost”, reageerde Mutombo.
Dit maakte de pater wanhopig en hij deed alsof hij een kruis in de lucht sloeg. Eerdere keren waarop hij door de antwoorden van Mutombo van zijn stuk gebracht was, had hij een kruis op zichzelf geslagen. Maar Mutombo schrok er niet van, en hij bleef voet bij stuk houden tegenover de man die vanachter de horizon was gekomen.

Toen ze allebei zwegen, bleef de pater in alle hoeken en gaten van zijn hoofd naar woorden zoeken om Mutombo van zijn gelijk te overtuigen. Maar Mutombo had zoveel woorden in zijn hoofd dat hij er alleen maar uit de hoefde te kiezen om te reageren op de voorstellen van de pater. Die zei op een keer tegen Mutombo dat zijn mensen erg belangrijk waren omdat zij het offer hadden gebracht hun land, familie en vrienden te verlaten om het geloof van de verlossing te verkondigen. Belangrijker dan alle mannen en vrouwen van dat door de verlosser en zijn vader vergeten dorp. Mutombo liet zich echter niet van de wijs brengen. Hij zei alleen tegen de pater dat hij wel moest bedenken dat zij zich in het dorp konden vestigen dankzij zijn kracht en inspanning en dat ze moesten ophouden zich zo belangrijk voor te doen, als zij niet wilden dat het dorp hen moe werd en de bewoners zouden besluiten naar elders te verhuizen.

“Wij waren belangrijker voordat we jullie hielpen met jullie koffers en zonder ons zouden jullie niet overleven in dit land vol slangen. En dat terwijl wij jullie niet lastig vielen met de dingen die wij geloven!”
De pater zuchtte, streek zich langs zijn baard en bedacht dat wanneer Mutombo zijn opvattingen zou delen met zijn landgenoten, hij wel kon inpakken. Maar hij geloofde nog steeds dat hij de plicht had het nieuws van de verlosser der wereld te verkondigen en zwoer die taak te volbrengen. Onder hen die aangekomen waren in het land van Mutombo bevond zich echter een vrouw die extreem bang was voor slangen. Als zij zou horen wat er werkelijk in deze contreien aan de hand was, zou de kans dat ze er konden blijven minstens halveren. De angst voor slangen was krachtiger dan wat ook. Daarom streek de pater zich niet alleen langs zijn baard, maar ook langs zijn hoofd, zoekend in alle gaten gevuld met de woorden en ideeën die hem moesten helpen zich succesvol te redden uit deze benarde situatie. De verlossing van Jezus Christus moest op geen enkele manier in gevaar komen door de hoeveelheid slangen op deze aarde. Zijn dood aan het kruis moest ergens toe dienen, zeker als het ging om een zo verheven zaak als het redden der zielen.

Op een dag trok Mutombo het oerwoud in met zijn kapmes. Al kappend drong hij door in het dichte woud. Hij keek niet om; liep, liep, liep, liep, liep, en hoorde pats! een geluid achter hem. Als kenner van het oerwoud deed hij twee snelle stappen om een goede schuilplaats te vinden waar hij zich kon verstoppen, om goed contact te kunnen maken met zijn achtervolger. Toen hij nog een geluid hoorde knipperde hij met zijn oogleden, en toen dat knipperen met zijn oogleden ophield verscheen daar, whaaaam, de figuur van de pater. De pater was hem gevolgd en door die lange achtervolging zweette hij zoals hij bij zijn verlossingstaak in andere dorpen nog nooit had gezweet. Bovendien had hij niet veel ervaring als het ging om lopen door het oerwoud. Het zweet stroomde als een rivier langs zijn lichaam en hij ademde alsof hij achter honderd jonge wilde zwijnen had aangehold, zonder zich op een enkel zwijn te richten. Mutombo zei niets toen hij hem zag. Hij liet alleen het kapmes zakken dat hij eerder omhoog had gehouden om de strijd met zijn achtervolger aan te gaan. En omdat dit geen gewone ontmoeting was groetten ze elkaar niet. Mutombo wachtte tot de pater sprak.
-“Mutombo, we moeten praten.”

-“Spreek pater.”

-“Heb je het gehad over de slangen? Ik geloof dat je over ze gesproken hebt”, zei de pater alsof hij daar nog aan twijfelde.
-“We bevinden ons in een land van slangen.”

-“Maar waarom heb je mij dat niet eerder gezegd? Ik weet niet of ik moet zuchten eer ik me op het hoofd krab, maar wij riepen dat ontrouwe beest al lang geleden uit tot eeuwige vijand. In onze zaken kwam het altijd tussenbeide. Door zijn schuld werd de eerste mens uit het paradijs verstoten, nog voordat de wond van zijn rib was genezen. Waarom vertelde je ons niet eerder van die slangen? Dan hadden we ons nog voor onze komst kunnen bedenken.”
-“Maar we wisten niet dat jullie zouden komen. Hoe kon je dan verwachten dat iemand jullie op de hoogte zou brengen van onze gewoontes?”

-“En wat doen we nu? Waar zijn de slangen?”
-“Ik sprak al eerder achter de rug om van mijn mensen en wil daar niet mee doorgaan. Laten we naar het dorp gaan.”

En zij gingen opnieuw op pad. Mutombo voorop met zijn kapmes, de pater achter hem aan. Ze liepen, liepen, liepen, liepen, liepen, liepen, en krakrakrakrakrakrakrak, kwamen aan in het dorp. Aldaar aangekomen, sprak Mutombo met degene die in het dorp ging over de melding van belangrijke zaken. Die greep twee stokken waarmee hij balanganaganagana tam tam! sloeg en in een wip kwam heel het dorp bijeen. Mannen, vrouwen, kinderen verzamelden zich in het dorpscentrum, in afwachting van wat de pater ging zeggen. Zij hoestten, kuchten, en whooooo, vielen uiteindelijk stil zodat de pater het woord kon nemen. Maar de pater twijfelde en keek naar Mutombo, alsof die de woorden uit zijn mond zou trekken.
“Wat wilde de pater het dorp vertellen?, vroeg Mutombo zonder veel gebaar, om te laten zien dat dit voor hem een vreemde situatie was.

De pater schraapte zijn keel, wreef langs zijn baard en vervolgens langs zijn hoofd om de plek te zoeken waar de ideeën zich schuil hielden. Hij schraapte zijn keel opnieuw, haalde een boek uit de tas en begon er uit voor te lezen. Hij las een merkwaardig en vreemd verhaal. Zonder allerlei zijpaden in te slaan kan men zeggen dat het verhaal er in hoofdzaak op neer kwam dat de Schepper van deze aarde de mens schiep, die hij vervolgens liet slapen terwijl hij een rib uit zijn lijf verwijderde, waaruit hij de vrouw schiep. Samen begonnen ze een gelukkig leven, maar het pakte slecht uit voor de slang. Die begaf zich in de richting van de vrouw en zei haar dat het een verrotte leugen was dat ze zouden sterven als ze van de appel aten die groeide aan de boom die vlak voor hun huis stond geplant. Terwijl de pater doorging met lezen, wees een onschuldig kind met zijn hand in zijn richting en vroeg hem met heldere stem waarom de vader van die mensen de boom die zo afgeladen was met dreigende vruchten niet omkapte. Maar nog voordat hij zijn pientere vraag kon afmaken, ontving hij een klinkende klap op zijn hoofd. Een reprimande die door alle aanwezigen unaniem werd goedgekeurd omdat de kinderen in het dorp van Mutombo zich niet met volwassen zaken mogen bemoeien, ook al bevinden zij zich onder volwassenen. De echo’s van die welluidende klap vielen samen met de aftocht van vrijwel allen die bijeen gekomen waren. Ze stonden op, schudden hun kont, en gingen huiswaarts. Onderweg naar hun huizen sloegen ze elkaar om de oren met de redenen van hun vertrek:
“De pater zei dat de slang tegen de vrouw sprak”, merkte een vrouw op met haar handen in haar zij, een houding die haar beslist goed stond.

“Hier! Hier hebben ze een bot uit mijn man verwijderd waaruit ik ben geschapen. En hij eet pas als ik op mijn knieën in de as van het vuur ga liggen”, zei een andere vrouw die haar commentaar kracht bijzette met handgeklap en haar lippen vormde op een wel heel speciale, vreemde manier.
“En hij zegt dat de appels niet giftig waren, en toch kon men ze niet eten. Alsof de vogels niet zouden weten wat ze moeten eten om niet dood te gaan.”

Heel het dorp was opgestaan en uiteindelijke waren in het dorpscentrum alleen nog Mutombo en de pater overgebleven. Omdat het vertrek van de dorpsbewoners nogal luidruchtig was verlopen leek er geen twijfel meer mogelijk over de redenen van hun massale aftocht. Allen geloofden dat de pater hen met dat verhaal voor de gek gehouden had.
“En dan nog wel hier, in het land van de slangen”, zeiden ze.

Toen ze om de waarheid te zien alleen nog hun ogen hoefden openen, opende Mutombo zijn handen richting de pater en vroeg:
“Die man en die vrouw van het verhaal waren toch de voorouders van de verlosser van de wereld, die voor ons stierf om ons te redden?”

“Ja”, antwoordde de pater.
“Kom met mij mee, pater”, zei Mutombo terwijl hij opstond. De pater klapte het boek dicht, deed het in de tas en stond eveneens op. De twee trokken het oerwoud in terwijl ze nieuwsgierige werden nagekeken door alle buren.  
 
Juan Tomás Ávila Laurel

Oorspronkelijke titel: ‘Tierra de serpientes’ (2010)  

 

Tuesday, February 12, 2013

GROEPSGEVOEL

 
 
(con la ayuda de la mano jamón y queso) 

Altijd een hekel gehad aan groepsgevoel, maar ik weet nu pas goed waarom. Bas Heijne heeft het in de NRC van zaterdag 10 februari [link] over groepswoede en waartoe die leidt: “Eigen kaste eerst. Woede van buitenaf verstrekt de innerlijke saamhorigheid alleen maar, vooral als die woede zelf een vorm van groepsnarcisme is geworden.”
Raak! Ik las dit terwijl ik verwikkeld was in een groepsdiscussie op internet. Twee jaar geleden ben ik lid geworden van een groep die een schrijver steunde die in hongerstaking was gegaan. De schrijver kwam uit een ver Afrikaans land waar ik hem persoonlijk had leren kennen en dat schiep een band. Toen hij vanwege zijn hongerstaking tegen het dictatoriale bewind in zijn land naar het buitenland moest vluchten, stonden zijn facebook ‘vrienden’ in de rij om voor hem een groep op te richten. In het kielzog van wat toen nog een Arabische Lente leek stormden de leden toe, onder wie ikzelf. Alras ontpopte ik mij tot activist.

Het roer moest om en Teodoro Ngeuma Obiang, de dictator om wie het allemaal begonnen was, moest vallen. Woedend waren wij. Niet alleen over de wantoestanden in het betreffende Afrikaanse land dat Ecuatoriaal Guinea heet, maar ook over de rol die Spanje speelde in zijn voormalige kolonie. Stelletje hypocrieten die Spanjaarden die uit dit land waren vertrokken zonder zich er verder om te bekommeren, maar later wel wilden verdienen aan de olie die daar rijkelijk vloeit. Tot in het obsessieve hield ik mij met het onderwerp bezig; las er alles over en onderhield warme contacten met zowel Afrikanen als Spanjaarden. En al snel had ik bereikt dat er ook in Nederland iets over naar buiten kwam in Bureau Buitenland van de VPRO [link: http://weblogs.vpro.nl/villavpro/2011/02/18/berichten-uit-bloggistan-van-opstand-in-egypte-tot-hongerstaking-in-equatoriaal-guinea/].
Wat meteen al opviel was dat bepaalde commentaren er niet doorkwamen in de groep. Niet dat men censuur toepaste – want dan zouden we immers ‘net zo erg zijn als Obiang’ – , maar dat men onwelgevallige  commentaren doodzweeg.  De enige Nederlander in de groep gold aanvankelijk nog als grappige vreemde eend in de bijt met veel ‘likes’, maar het duurde niet lang voordat ook ik werd doodgezwegen. Dat begon toen ik kritiek gaf binnen de eigen gelederen. Zoiets doe je niet, want daarmee plaats je jezelf buiten de groep en dan is het exit! Ik heb die houding een tijd gezien als Spaanse karaktertrek, maar zie het nu als een algemene reactie los van elke cultuur.

“Exit”, dacht ik gelukkig zelf ook en nog net op tijd, voordat anderen mij er uit konden knikkeren. Toch kan ik het twee jaar later nog steeds niet laten mij af en toe te bemoeien met de kwestie die inmiddels ‘onze strijd’ is gaan heten. Uiteraard steunt niemand mij in mijn bijdrage aan deze ‘strijd’, wat ik ook zeg en hoe goed ik dit ook verwoord.  
“Eigen kaste eerst”, schrijft Bas Heijne. En dat gaat om het gevoel, om het samen kwaad zijn: “Het is best fijn om kwaad te zijn. Nog fijner: samen kwaad zijn. Het allerfijnst: kwade mensen mobiliseren, om als eerste, borst vooruit, de barricade op te klauteren, je gelegenheidstroepen aan te sporen met opzwepende leuzen – en telefoonnummers van de vijand.” Hij heeft het niet over Ecuatoriaal Guinea of over Afrika, maar over de SNS Bank en Jelle Brandt Corstius, een van de journalisten die het niet langer pikten en “hun hooivorken uit de kast haalden”. “Tijd voor revolutie”, roept Heijne, maar dat meent hij niet. Bas Heijne weet natuurlijk al lang dat elke revolutie tot mislukken gedoemd is, zeker in Nederland.

Ook ik weet dat nu, al heb ik er twee jaar over moeten doen om het me werkelijk te realiseren. Twee jaar waarin ik mij ondanks mijn weerstand toch door dit groepsgevoel heb laten meeslepen.

Anita Brus

Wednesday, February 06, 2013

Una vez más Juan Tomás Ávila Laurel


Querido Juan Tomás Ávila Laurel,

Quiero recordarte lo que dijiste justo después de tu huelga de hambre. Querías volver a Guinea ya después de un mes. Después lo has repetido varias veces; ibas a volver en agosto, en septiembre, en enero... un año después. Y, ahora ya son casi dos años después. Te pregunto: ¿cuándo vas a volver para ayudar a tu gente? La (triste) verdad es que todavía te encuentras en Barcelona. Y ahora hablas en términos de blancos y negros. Claro que el poder está en manos de algunos blancos que no se preocupan mucho por los demás. A pesar de eso yo creo que no es asunto de blancos, ni negros. Es asunto de historia, cultura, estupideces de muchos; blancos, negros, amarillos y rojos. Sería una pena caer en esa trampa de los colores. Has tenido y todavía tienes oportunidades para afrontar el problema de Guinea a través de tu literatura. Una literatura que vale mucho más que esas repeticiones políticas que leo ahora de ti. Hay dudas con razón. “¿Vale la pena que sigamos hablando de este pais?” Y: “En realidad hay algo que no hemos dicho ya?” Yo diría que sí valdrá la pena seguir hablando de Guinea. Y tú eres él que elige la forma en la que escribes. El lector hace el resto.