Buenos
Aires voor en na gebruik
Tangogedichten van Louis Th. Lehmann
Door Anita Brus
Louis Theodorus Lehmann schreef de gedichten Buenos
Aires voor het gebruik en Buenos Aires (na het gebruik) in 1988. In
diezelfde periode schreef en vertaalde hij gedichten over Buenos Aires en de
tango en componeerde hij tango’s.
Ik kwam Louis Lehmann voor het eerst tegen bij de
jaarlijkse herdenking van Carlos Gardel, georganiseerd door de Asociación
Carlos Gardel van Jan Holleman en Juan Tajes. Zij wezen mij op de dichter, met
wie ik via zijn levensgezellin in gesprek kwam en van wie ik een boekje kreeg.
In dat boekje stonden de opgetekende radiopraatjes die hij in de jaren ‘90
hield voor de VPRO, omlijst met levendige tekeningetjes, soms van eigen hand.
Die radiopraatjes gingen over allerlei soorten muziek, variërend van Schotse
doedelzakken tot Argentijnse tango. Mijn interesse was gewekt, zeker toen ik
later hoorde dat Lehmann ook over Argentinië en de tango schreef.
Nu wil ik weten wat zijn interesse voor de tango inhoudt,
waar die vandaan komt en hoe dit tot zijn tangogedichten en composities leidt.
Ik zoek hem op in de Jordaan.
Louis Lehmann werd in 1920 geboren in
Rotterdam. Het was de tijd waarin de ontwortelde immigranten in Argentinië hun barrios
(volkswijken) bezongen. De tijd die ook daar leidde tot de crisisjaren, toen
Louis’ vader als zeeman de haven van Buenos Aires binnenvoer. In de eerste
strofen van Buenos Aires voor het gebruik lees je wat Louis via zijn
vader aan impressies bereikte:
Tunnels naar ver! Een bracht mijn vader vaak
uit Bunezères (zeetaal). Imposant
die Rivadavia huisnummers, want
tot in tienduizenden. Niet zo ’t gekraak
van schillen van veel pinda’s bij het bier
in de café’s daar, op de vloer in lagen.
Damesorkesten met zingende zagen
ook niet.
Het “voor het gebruik” slaat op Louis Lehmann
zelf. Het zijn de spaarzame indrukken die zijn vader overbracht (en hoe die
overkwamen), nog voordat hij die indrukken zelf kon opdoen. Het zou nog heel
lang duren, voordat hij zelf de stad kon bezoeken. Als kind moest hij het doen
met:
Wat uit een and’re tunnel komen zou;
de tango, klankvlaag uit een stad zo grauw
door ’t onbevredigend vaderverhaal.
In een interview zegt Lehmann dat hij als
zoon van een zeeman “voorbestemd was om niet naar zee te gaan”, omdat zeelui
maar één ideaal zouden hebben, namelijk een baantje aan de wal. Dus koos hij
voor een studie rechten, omdat je daarmee tenminste een goede baan kreeg. Hij
bleek echter weinig talent te hebben voor het recht en hoewel hij zijn studie
wel afmaakte, ging hij uiteindelijk een heel andere kant op: schrijven, muziek
en later ook archeologie (Lehmann promoveerde op latere leeftijd als
scheepsarcheoloog). “Ik begon al op mijn zestiende gedichten te schrijven en ik
trok de aandacht met een prozastukje over jazz in de schoolkrant. Het was een
reactie op een anti-stuk over jazz. De jazz vertegenwoordigt evenals de Griekse
rebetica, de Portugese fado en de Argentijnse tango niet de officiële
lijn in de muziek en spreekt mij daarom aan. Het is de muziek van de arme
wijken in de steden, van de haven en van de pooiers en hoeren. Merkwaardig dat
bij deze muzieksoorten de belangstelling vaak verschuift van de muziek
naar de maatschappelijke klasse, naar de personen die deze muziek maken.
Maar mij interesseert juist de muziek die aanvankelijk niet door het
establishment werd geaccepteerd.”
In1988 ging Lehmann zelf naar Buenos Aires.
Hij had toen al een essay geschreven over tango dat als volgt begint: “In
Europa heeft iedereen wel eens gehoord van de tango, maar haast niemand houdt
ervan.” Het was net voordat de tango hype hier begon, en misschien heeft hij er
destijds met zijn essay (gepubliceerd in 1982) wel het startsein toe gegeven.
Toen hij eenmaal in Buenos Aires was geweest,
kon hij beschrijven hoe die stad was “na het gebruik”. Eigenlijk hoeft dat “na
het gebruik” er niet meer bij en staat het bij het tweede gedicht tussen
haakjes. Het was nu enkel Buenos Aires, de stad van ’t asfalt van Leandro
Alem, waar waarschijnlijk ooit de paardentram reed door Tucumán en
Viamonte. Lehmann beschrijft zijn eerste bezoek aan Buenos Aires als volgt:
“Eigenlijk had ik langer in Buenos Aires willen blijven, maar ik kreeg
maagklachten, waarop ik besloot mijn verblijf te bekorten. Wel maakte de stad
in korte tijd veel indruk. Ik herinner mij nog dat ik een hotel had bij de
haven en dat aan de andere kant van de havenloodsen één straat omhoog liep naar
het centrum. Die straat
heette Leandro Alem, naar een Argentijns politicus uit de 19de
eeuw. Door die straat liepen oude rails die uit het asfalt staken.”
Daarover gaat het begin van het tweede
gedicht:
Als ’n karrespoor op ’t strand bij vloed in
zee
duikt onder ’t asfalt van Leandro Alem
een rest van rails in keienbed uit twee
straten. Reed hier weleer de paardentram
door Tucumán en
Viamonte?
“De tram reed er uiteraard niet meer. Ik liet
mij vervoeren in een taxi en we reden langs een Mormonenkerk en langs een
ziekenhuis, het Hospital Alemán.”
We hebben het over de tango en over de
nostalgie van de tango waarmee hij de rails in het gedicht vergelijkt. Hij
vraagt zich immers af of ze de rails hebben aangelegd als:
listig souvenir
ter koest’ring van tanguera nostalgie,
gelegd op quasi-slordige manier.
Lehmann zegt eigenlijk niet zo van
tangoteksten te houden: “Ik vind de teksten van de tango meestal afgrijselijk
sentimenteel.”
Het valt op hoe hij steeds door de
romantische mythes van de tango en de gaucho probeert heen te prikken. In zijn
essay schrijft hij dat, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, de tango
niet de enige ‘typische’ muziek is van Argentinië: “Men zou de tango zelfs als
een vreemd element kunnen beschouwen dat niet past in het favoriete Argentijnse
imago, dat traditioneel was: de gaucho, die een overwegende rol speelde
in de vele bijzonder bloedige, en sindsdien verromantiseerde burgeroorlogen van
de negentiende eeuw. Een zwierig gekleed moordenaar te paard heeft een beter
imago dan één in khaki op een tank, vooral als de eerste allang dood is.”
Als hij de tangoteksten zo overdreven
sentimenteel vindt, wat spreekt hem er dan in aan? “De melodie, bijvoorbeeld La
cieguita (Het blinde meisje), zoals het gezongen wordt door Carlos Gardel.”
Lehmann componeerde zelf tien tango’s voor piano. Voor een van die tango’s
vertaalde hij een gedicht van de Argentijnse Alfonsina Storni, die zich
verdronk in de Río de la Plata. Zij schreef mooie gedichten over Buenos Aires,
tragisch, maar niet sentimenteel, anders zou Lehmann ze niet hebben
gebruikt.
We bekijken tot slot wat afbeeldingen bij
tangopartituren. Lehmann heeft er vele, uit vervlogen tijden met afbeeldingen
van instrumenten, zangers, dansers, pierrots en jongetjes met ondeugende
gezichten: Alma de Badoneón, Eduardo Bianco der Tango-König, La Rubia, El
Candome en Cara sucia van Francisco Canaro. De laatste, met
het jongetje met het vieze, ondeugende gezicht, doet Lehmann herinneren aan de
tijd voor de oorlog: “Als je voor de oorlog tango’s op de radio hoorde waren ze
vrijwel altijd van Canaro.”
Tango dansen heeft Lehmann ook gedaan. Hij
leerde het op late leeftijd en werd ooit geëerd als oudste deelnemer van de
Academia de Tango. Helaas gaat het dansen niet meer. Het schrijven nog wel: in
maart komen er van zijn hand vertalingen uit van ‘niet rijmende sonnetten’ van
Alfonsina Storni, met titels als Porteño dans en River Plate in de
regen. Wie weet worden het tangoteksten. Tragisch, maar niet sentimenteel.
Buenos Aires voor
het gebruik
Tunnels naar
ver! Een bracht mijn vader vaak
uit
Bunezères (zeetaal). Imposant
die
Rivadavia huisnummers, want
tot in tienduizenden.
Niet zo ’t gekraak
van schillen
van veel pinda’s bij het bier
in de café’s
daar, op de vloer in lagen.
Damesorkesten
met zingende zagen
ook niet.
Maar dan beloofde hij soms hier
Wat uit een
and’re tunnel komen zou;
de tango,
klankvlaag uit een stad zo grauw
door ’t
onbevredigend vaderverhaal.
Geruchten,
twee, nu één, waarin ‘k nog vind
een barse
charme voor een zeeportaal
naar pampas,
paarden, treurnis en veel wind.
Buenos Aires (na
het gebruik)
Als ’n
karrespoor op ’t strand bij vloed in zee
duikt onder
’t asfalt van Leandro Alem
een rest van
rails in keienbed uit twee
straten.
Reed hier weleer de paardentram
door Tucumán en Viamonte? Wie
weet; is het
niet een listig souvenir
ter
koest’ring van tanguera nostalgie,
gelegd op
quasi-slordige manier?
De bus naar
Manzi’s tangowijk passeert
veel hoge
militaire ziekenhuizen.
‘Leg ze goed
vol!’ Denkt men naïef, begeert
meer sfeer,
wil die buurt niet zo snel verguizen.
Eén
okergele, trieste straat is wel
bezongen in
een tango van Gardel!
(La mina de la calle Pepiri)
No comments:
Post a Comment