Thursday, December 27, 2012

Bij de dood van Louis Th. Lehmann


Buenos Aires voor en na gebruik


Tangogedichten van Louis Th. Lehmann

Door Anita Brus



 
Louis Theodorus Lehmann schreef de gedichten Buenos Aires voor het gebruik en Buenos Aires (na het gebruik) in 1988. In diezelfde periode schreef en vertaalde hij gedichten over Buenos Aires en de tango en componeerde hij tango’s.

Ik kwam Louis Lehmann voor het eerst tegen bij de jaarlijkse herdenking van Carlos Gardel, georganiseerd door de Asociación Carlos Gardel van Jan Holleman en Juan Tajes. Zij wezen mij op de dichter, met wie ik via zijn levensgezellin in gesprek kwam en van wie ik een boekje kreeg. In dat boekje stonden de opgetekende radiopraatjes die hij in de jaren ‘90 hield voor de VPRO, omlijst met levendige tekeningetjes, soms van eigen hand. Die radiopraatjes gingen over allerlei soorten muziek, variërend van Schotse doedelzakken tot Argentijnse tango. Mijn interesse was gewekt, zeker toen ik later hoorde dat Lehmann ook over Argentinië en de tango schreef.

Nu wil ik weten wat zijn interesse voor de tango inhoudt, waar die vandaan komt en hoe dit tot zijn tangogedichten en composities leidt. Ik zoek hem op in de Jordaan.

Louis Lehmann werd in 1920 geboren in Rotterdam. Het was de tijd waarin de ontwortelde immigranten in Argentinië hun barrios (volkswijken) bezongen. De tijd die ook daar leidde tot de crisisjaren, toen Louis’ vader als zeeman de haven van Buenos Aires binnenvoer. In de eerste strofen van Buenos Aires voor het gebruik lees je wat Louis via zijn vader aan impressies bereikte:

Tunnels naar ver! Een bracht mijn vader vaak

uit Bunezères (zeetaal). Imposant

die Rivadavia huisnummers, want

tot in tienduizenden. Niet zo ’t gekraak
 

van schillen van veel pinda’s bij het bier

in de café’s daar, op de vloer in lagen.

Damesorkesten met zingende zagen

ook niet.

Het “voor het gebruik” slaat op Louis Lehmann zelf. Het zijn de spaarzame indrukken die zijn vader overbracht (en hoe die overkwamen), nog voordat hij die indrukken zelf kon opdoen. Het zou nog heel lang duren, voordat hij zelf de stad kon bezoeken. Als kind moest hij het doen met:

Wat uit een and’re tunnel komen zou;

de tango, klankvlaag uit een stad zo grauw

door ’t onbevredigend vaderverhaal.

In een interview zegt Lehmann dat hij als zoon van een zeeman “voorbestemd was om niet naar zee te gaan”, omdat zeelui maar één ideaal zouden hebben, namelijk een baantje aan de wal. Dus koos hij voor een studie rechten, omdat je daarmee tenminste een goede baan kreeg. Hij bleek echter weinig talent te hebben voor het recht en hoewel hij zijn studie wel afmaakte, ging hij uiteindelijk een heel andere kant op: schrijven, muziek en later ook archeologie (Lehmann promoveerde op latere leeftijd als scheepsarcheoloog). “Ik begon al op mijn zestiende gedichten te schrijven en ik trok de aandacht met een prozastukje over jazz in de schoolkrant. Het was een reactie op een anti-stuk over jazz. De jazz vertegenwoordigt evenals de Griekse rebetica, de Portugese fado en de Argentijnse tango niet de officiële lijn in de muziek en spreekt mij daarom aan. Het is de muziek van de arme wijken in de steden, van de haven en van de pooiers en hoeren. Merkwaardig dat bij deze muzieksoorten de belangstelling vaak verschuift van de muziek naar de maatschappelijke klasse, naar de personen die deze muziek maken. Maar mij interesseert juist de muziek die aanvankelijk niet door het establishment werd geaccepteerd.”

In1988 ging Lehmann zelf naar Buenos Aires. Hij had toen al een essay geschreven over tango dat als volgt begint: “In Europa heeft iedereen wel eens gehoord van de tango, maar haast niemand houdt ervan.” Het was net voordat de tango hype hier begon, en misschien heeft hij er destijds met zijn essay (gepubliceerd in 1982) wel het startsein toe gegeven.

Toen hij eenmaal in Buenos Aires was geweest, kon hij beschrijven hoe die stad was “na het gebruik”. Eigenlijk hoeft dat “na het gebruik” er niet meer bij en staat het bij het tweede gedicht tussen haakjes. Het was nu enkel Buenos Aires, de stad van ’t asfalt van Leandro Alem, waar waarschijnlijk ooit de paardentram reed door Tucumán en Viamonte. Lehmann beschrijft zijn eerste bezoek aan Buenos Aires als volgt: “Eigenlijk had ik langer in Buenos Aires willen blijven, maar ik kreeg maagklachten, waarop ik besloot mijn verblijf te bekorten. Wel maakte de stad in korte tijd veel indruk. Ik herinner mij nog dat ik een hotel had bij de haven en dat aan de andere kant van de havenloodsen één straat omhoog liep naar het centrum. Die straat heette Leandro Alem, naar een Argentijns politicus uit de 19de eeuw. Door die straat liepen oude rails die uit het asfalt staken.”

Daarover gaat het begin van het tweede gedicht:

Als ’n karrespoor op ’t strand bij vloed in zee

duikt onder ’t asfalt van Leandro Alem

een rest van rails in keienbed uit twee

straten. Reed hier weleer de paardentram

door Tucumán en Viamonte?

“De tram reed er uiteraard niet meer. Ik liet mij vervoeren in een taxi en we reden langs een Mormonenkerk en langs een ziekenhuis, het Hospital Alemán.”

We hebben het over de tango en over de nostalgie van de tango waarmee hij de rails in het gedicht vergelijkt. Hij vraagt zich immers af of ze de rails hebben aangelegd als:

listig souvenir

ter koest’ring van tanguera nostalgie,

gelegd op quasi-slordige manier.

Lehmann zegt eigenlijk niet zo van tangoteksten te houden: “Ik vind de teksten van de tango meestal afgrijselijk sentimenteel.”

Het valt op hoe hij steeds door de romantische mythes van de tango en de gaucho probeert heen te prikken. In zijn essay schrijft hij dat, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, de tango niet de enige ‘typische’ muziek is van Argentinië: “Men zou de tango zelfs als een vreemd element kunnen beschouwen dat niet past in het favoriete Argentijnse imago, dat traditioneel was: de gaucho, die een overwegende rol speelde in de vele bijzonder bloedige, en sindsdien verromantiseerde burgeroorlogen van de negentiende eeuw. Een zwierig gekleed moordenaar te paard heeft een beter imago dan één in khaki op een tank, vooral als de eerste allang dood is.”

Als hij de tangoteksten zo overdreven sentimenteel vindt, wat spreekt hem er dan in aan? “De melodie, bijvoorbeeld La cieguita (Het blinde meisje), zoals het gezongen wordt door Carlos Gardel.” Lehmann componeerde zelf tien tango’s voor piano. Voor een van die tango’s vertaalde hij een gedicht van de Argentijnse Alfonsina Storni, die zich verdronk in de Río de la Plata. Zij schreef mooie gedichten over Buenos Aires, tragisch, maar niet sentimenteel, anders zou Lehmann ze niet hebben gebruikt. 

We bekijken tot slot wat afbeeldingen bij tangopartituren. Lehmann heeft er vele, uit vervlogen tijden met afbeeldingen van instrumenten, zangers, dansers, pierrots en jongetjes met ondeugende gezichten: Alma de Badoneón, Eduardo Bianco der Tango-König, La Rubia, El Candome en Cara sucia van Francisco Canaro. De laatste, met het jongetje met het vieze, ondeugende gezicht, doet Lehmann herinneren aan de tijd voor de oorlog: “Als je voor de oorlog tango’s op de radio hoorde waren ze vrijwel altijd van Canaro.”

Tango dansen heeft Lehmann ook gedaan. Hij leerde het op late leeftijd en werd ooit geëerd als oudste deelnemer van de Academia de Tango. Helaas gaat het dansen niet meer. Het schrijven nog wel: in maart komen er van zijn hand vertalingen uit van ‘niet rijmende sonnetten’ van Alfonsina Storni, met titels als Porteño dans en River Plate in de regen. Wie weet worden het tangoteksten. Tragisch, maar niet sentimenteel.

Buenos Aires voor het gebruik

 
Tunnels naar ver! Een bracht mijn vader vaak
uit Bunezères (zeetaal). Imposant
die Rivadavia huisnummers, want
tot in tienduizenden. Niet zo ’t gekraak
 
van schillen van veel pinda’s bij het bier
in de café’s daar, op de vloer in lagen.
Damesorkesten met zingende zagen
ook niet. Maar dan beloofde hij soms hier
 
Wat uit een and’re tunnel komen zou;
de tango, klankvlaag uit een stad zo grauw
door ’t onbevredigend vaderverhaal.
 
Geruchten, twee, nu één, waarin ‘k nog vind
een barse charme voor een zeeportaal
naar pampas, paarden, treurnis en veel wind.

 

Buenos Aires (na het gebruik)

 
Als ’n karrespoor op ’t strand bij vloed in zee
duikt onder ’t asfalt van Leandro Alem
een rest van rails in keienbed uit twee
straten. Reed hier weleer de paardentram
 
door Tucumán en Viamonte? Wie
weet; is het niet een listig souvenir
ter koest’ring van tanguera nostalgie,
gelegd op quasi-slordige manier?
 
De bus naar Manzi’s tangowijk passeert
veel hoge militaire ziekenhuizen.
‘Leg ze goed vol!’ Denkt men naïef, begeert
meer sfeer, wil die buurt niet zo snel verguizen.
 
Eén okergele, trieste straat is wel
bezongen in een tango van Gardel!
 
(La mina de la calle Pepiri)

 

No comments: