Un día no
estuve,
y estuve en
el cielo
y estuve en
la tierra
y estuve en
el mar.
Yo era niño,
y sonreía.
Y Dios, que
no duerme,
en la tierra
quiso verme.
Algo de alma me daba,
el alma con
su alma,
un poco de
risa
y algo de
sonrisa.
Un día de noviembre
vi la
claridad del mundo;
con destreza
salté y de mi madre
salí. ¡Qué
guapo era!
¡Ah,
perdonen!; no era feo.
Mijn geboorte
Ooit was ik er niet,
en was ik in de hemel
en was ik op de aarde
en was ik in de zee.
Ik was een kind en glimlachte.
En God die nooit slaapt,
wilde mij zien op aarde.
Iets van een ziel gaf hij mij,
mijn ziel met zijn ziel,
een beetje een lach
en iets van een glimlach.
Een dag in november
zag ik het licht van de wereld;
vaardig sprong ik en ik sprong
uit mijn moeder. Wat was hij mooi!
Ah, pardon!; hij was niet lelijk.
Juan Tomás Ávila Laurel
No comments:
Post a Comment