In de schaduw van bling bling
Anita Brus
Het regent. In zijn huis staan overal flessen en emmers water. Hij is
erg druk met al dat water. We zouden naar buiten kunnen gaan om te douchen
onder de tropische regen, maar hij vangt de regen liever op in verschillende
emmers. Daarvoor moet hij vroeg opstaan. Ondertussen zet hij een pan met water
op het fornuis zodat we ons straks met warm water kunnen douchen. Mij geeft hij
de instructie de blauwe emmer te gebruiken en niet de rode. De rode is gevuld
met regenwater en de blauwe met water uit de put. “Dat water is schoner en dus
hygiënischer om je mee te wassen”, zegt hij. “Het water uit de rode emmer kan
gebruikt worden om de wc mee door te spoelen.”
Een ‘douche’ in dit Afrikaanse land houdt in dat je emmers water over je
hoofd giet. Maar met één emmer ben je alles meteen kwijt. Daarom drijft er in
de grote emmer altijd nog een kleinere versie, zodat je kleinere hoeveelheden
over je heen kunt gieten. Water is hier dus geen vanzelfsprekendheid. Eerder
een dagtaak. Er is nog veel meer niet vanzelfsprekend. Elektriciteit
bijvoorbeeld. Als wij ’s avonds aankomen bij zijn huis is het steeds weer
spannend. Brandt er licht? Nee, weer geen licht. Maar ook als het licht wel
brandt kan het elk moment uitvallen. Zijn huis bevindt zich aan de rand van de
stad. Om het huis heen is het drabbig en rommelig. Openbare voorzieningen zijn
er niet. Je arriveert niet met droge voeten. Ook niet met schone. Maar je mag,
als je thuiskomt, blij zijn dat je niet in een van de talrijke diepe gaten
gevallen bent die je hier overal aantreft in het wegdek. “Kijk naar de grond”,
waarschuwt hij voortdurend en eenmaal thuis wast hij mijn voeten. Met het water
uit de blauwe emmer.
Hij is de enige kritische schrijver die nog in het land woont. De anderen
zijn gevlucht voor de dictatuur. Ik ontmoet hem in de laatste week van mijn
verblijf in zijn land. Hij schrijft over de corruptie, onvrijheid, nalatigheid
in de gezondheidszorg, gebrek aan water en elektriciteit, en andere problemen
die de bevolking heeft. Grote delen van de stad zijn ’s avonds aardedonker,
hoewel het met het licht tegenwoordig iets beter lijkt te gaan. Vroeger dromden
studerende scholieren samen onder de lampen van in aanbouw zijnde hotels, nu
zie je ze met hun laptops in de buurt van Sofitel Hotel, het zenuwcentrum van
de stad en daarom de enige plek met een internet signaal. Hier tref je iedereen
die in dit olierijke land iets betekent. De Amerikaanse CIA heeft er een vast
kantoor, pal naast het zuurstok gekleurde paleis van de president.
De stad heeft een hoog Disneygehalte. Oude koloniale gebouwen worden
afgebroken en vervangen door absurde paleisachtige bouwsels bekleed met tegels.
Veel glanzende muren met abstracte patronen. “Badkamerarchitectuur”, noemt mijn
Amerikaanse begeleider het, volgens hem het resultaat van een foute opvatting
van westerse voorbeelden. Je zou het ook gewoon ‘postmodern’ kunnen noemen,
maar dan wel ‘Afrikaans postmodern’, met veel bling bling. In het stadscentrum is in dezelfde stijl een stenen
‘tuin’ aangelegd waarvan niemand weet waar die toe dient. Lege omhulsels zonder
doel. Faҫade
achitectuur die alleen bedoeld lijkt om te imponeren evenals de vele stempels
op papieren.
Binnenin is het leeg. In het kale kantoor van het bureau voor toerisme
tref ik een gemoedelijk ogende functionaris omringd door hoge stapels papier.
Ik heb documenten nodig om te kunnen reizen en fotograferen. “Dat wordt heel
moeilijk”, zegt hij. “De ministers die moeten tekenen zijn er op dit moment
niet.” Die blijken op congres elders in het land. Maar misschien, als ik heel
erg mijn best doe en naar het gebouw van de staatskas ga om daar de nodige
papieren te halen. Als ik dan over een halve week terugkom kan hij kijken wat
hij voor mij kan doen. Ondertussen leunt hij gerieflijk achterover, wijzend op
een vergeelde foto van zijn kinderen en al babbelend over zijn familieleven en
over voetbal.
De papieren die ik koop in het half ronde spiegelgebouw van de staatskas
zien er boeiend uit. Toch is het niet meer dan weliswaar chique, maar leeg
briefpapier met rechts boven het wapen van de republiek. Op dit papier schrijf
ik een brief aan de ‘weledelgestrenge minister’, voeg er de nodige bestempelde
‘waardebonnen’ aan toe en meld mij opnieuw bij Toerisme. Daar begint alles weer
van voor af aan. De man vertelt mij vanachter zijn bureau met de stapels papier
nog een keer hoe moeilijk het is om van de minister toestemming te krijgen, hoe
het met zijn kinderen gaat en hoe geweldig het is dat het Nederlands elftal
doordrong tot de voetbalfinale. Toch bekijkt hij mijn papieren zorgvuldig of
doet alsof. Met een goedkeurende blik niet hij ze aan elkaar. Nu is het volgens
hem alleen nog wachten op de minister. “Kom over enkele dagen maar weer eens
terug”, voegt hij er aan toe. Ik heb nog vier weken.
Als ik de nodige documenten uiteindelijk toch heb vlieg ik over de
grootste van de vele presidentiële paleizen. Van bovenaf zie ik de
pastelkleurige, klassiek aandoende gebouwen. Het complex lijkt op een taart
omgeven door gigantische golfterreinen. De president en al zijn echtgenotes
baden in weelde terwijl de bevolking arm is en door hem wordt onderdrukt. Ik
ben nog in het land als ik verneem dat er de vorige dag in de buurt van de
hoofdstad vier militairen zijn geëxecuteerd zonder vorm van proces. Hun lichamen
werden in een massagraf gedumpt en mijn schrijver huilt nu ook emmers water.
Een maand later zou ook hij vluchten.
Zenuwen heb ik als ik het land verlaat. Bij de paspoortcontrole op het
vliegveld bestudeert een nors kijkende douanebeambte nauwlettend al mijn met
moeite verzamelde visa om tot de conclusie te komen dat ze mij een permanent
visum gaven waarmee ik hier zou moeten blijven. Ik smeek hem om mij te laten
gaan, waarop hij met tegenzin het laatste vereiste stempel zet voor de
uittocht.
No comments:
Post a Comment