Afrika
bestond al lang voordat God er arriveerde van waar hij zich eerder bevond. Dat
wist Mutombo. En daarom liet hij de zojuist aangekomen blanken links liggen met
hun ideeën. Zij waren aangekomen met koffers, laarzen en kruizen, aan het einde
van de regentijd. Toen ze hun eerste huis bouwden en er zich installeerden,
openden zij de koffers waar ze hun kruizen uit te voorschijn haalden en
begonnen vervolgens te prediken over ‘de verlosser’. Dat was een klein mannetje
dat zijn leven had gegeven voor zijn volk. Althans, dat was wat Mutombo begreep
toen de pater voor het eerst over die verlosser sprak.
“Zei je
dat het een klein mannetje was?”, vroeg de zojuist vanuit zee gearriveerde man.
“Laat mij
niet iets herhalen wat ik al duidelijk zei”, antwoordde Mutombo zonder de pater
aan te kijken.
“Hij gaf
zijn leven voor ons”, probeerde de pater hem te overtroeven.
“Nou, dat
had hij dan beter niet kunnen doen. Hij had ons eerst moeten vragen of wij ook
wilden dat hij ons dat offer bracht, want wij hadden de zaak hier onderling al
heel anders opgelost”, reageerde Mutombo.
Dit
maakte de pater wanhopig en hij deed alsof hij een kruis in de lucht sloeg.
Eerdere keren waarop hij door de antwoorden van Mutombo van zijn stuk gebracht
was, had hij een kruis op zichzelf geslagen. Maar Mutombo schrok er niet van,
en hij bleef voet bij stuk houden tegenover de man die vanachter de horizon was
gekomen.
Toen ze
allebei zwegen, bleef de pater in alle hoeken en gaten van zijn hoofd naar
woorden zoeken om Mutombo van zijn gelijk te overtuigen. Maar Mutombo had zoveel
woorden in zijn hoofd dat hij er alleen maar uit de hoefde te kiezen om te
reageren op de voorstellen van de pater. Die zei op een keer tegen Mutombo dat
zijn mensen erg belangrijk waren omdat zij het offer hadden gebracht hun land,
familie en vrienden te verlaten om het geloof van de verlossing te verkondigen.
Belangrijker dan alle mannen en vrouwen van dat door de verlosser en zijn vader
vergeten dorp. Mutombo liet zich echter niet van de wijs brengen. Hij zei
alleen tegen de pater dat hij wel moest bedenken dat zij zich in het dorp konden
vestigen dankzij zijn kracht en inspanning en dat ze moesten ophouden zich zo
belangrijk voor te doen, als zij niet wilden dat het dorp hen moe werd en de
bewoners zouden besluiten naar elders te verhuizen.
“Wij
waren belangrijker voordat we jullie hielpen met jullie koffers en zonder ons
zouden jullie niet overleven in dit land vol slangen. En dat terwijl wij jullie
niet lastig vielen met de dingen die wij geloven!”
De pater
zuchtte, streek zich langs zijn baard en bedacht dat wanneer Mutombo zijn
opvattingen zou delen met zijn landgenoten, hij wel kon inpakken. Maar hij
geloofde nog steeds dat hij de plicht had het nieuws van de verlosser der
wereld te verkondigen en zwoer die taak te volbrengen. Onder hen die aangekomen
waren in het land van Mutombo bevond zich echter een vrouw die extreem bang was
voor slangen. Als zij zou horen wat er werkelijk in deze contreien aan de hand
was, zou de kans dat ze er konden blijven minstens halveren. De angst voor slangen
was krachtiger dan wat ook. Daarom streek de pater zich niet alleen langs zijn
baard, maar ook langs zijn hoofd, zoekend in alle gaten gevuld met de woorden
en ideeën die hem moesten helpen zich succesvol te redden uit deze benarde
situatie. De verlossing van Jezus Christus moest op geen enkele manier in
gevaar komen door de hoeveelheid slangen op deze aarde. Zijn dood aan het kruis
moest ergens toe dienen, zeker als het ging om een zo verheven zaak als het
redden der zielen.
Op een
dag trok Mutombo het oerwoud in met zijn kapmes. Al kappend drong hij door in
het dichte woud. Hij keek niet om; liep, liep, liep, liep, liep, en hoorde pats! een geluid achter hem. Als kenner
van het oerwoud deed hij twee snelle stappen om een goede schuilplaats te
vinden waar hij zich kon verstoppen, om goed contact te kunnen maken met zijn
achtervolger. Toen hij nog een geluid hoorde knipperde hij met zijn oogleden,
en toen dat knipperen met zijn oogleden ophield verscheen daar, whaaaam, de figuur van de pater. De
pater was hem gevolgd en door die lange achtervolging zweette hij zoals hij bij
zijn verlossingstaak in andere dorpen nog nooit had gezweet. Bovendien had hij
niet veel ervaring als het ging om lopen door het oerwoud. Het zweet stroomde
als een rivier langs zijn lichaam en hij ademde alsof hij achter honderd jonge
wilde zwijnen had aangehold, zonder zich op een enkel zwijn te richten. Mutombo
zei niets toen hij hem zag. Hij liet alleen het kapmes zakken dat hij eerder
omhoog had gehouden om de strijd met zijn achtervolger aan te gaan. En omdat
dit geen gewone ontmoeting was groetten ze elkaar niet. Mutombo wachtte tot de
pater sprak.
-“Mutombo,
we moeten praten.”
-“Spreek
pater.”
-“Heb je
het gehad over de slangen? Ik geloof dat je over ze gesproken hebt”, zei de
pater alsof hij daar nog aan twijfelde.
-“We
bevinden ons in een land van slangen.”
-“Maar
waarom heb je mij dat niet eerder gezegd? Ik weet niet of ik moet zuchten eer
ik me op het hoofd krab, maar wij riepen dat ontrouwe beest al lang geleden uit
tot eeuwige vijand. In onze zaken kwam het altijd tussenbeide. Door zijn schuld
werd de eerste mens uit het paradijs verstoten, nog voordat de wond van zijn
rib was genezen. Waarom vertelde je ons niet eerder van die slangen? Dan hadden
we ons nog voor onze komst kunnen bedenken.”
-“Maar we
wisten niet dat jullie zouden komen. Hoe kon je dan verwachten dat iemand
jullie op de hoogte zou brengen van onze gewoontes?”
-“En wat doen
we nu? Waar zijn de slangen?”
-“Ik
sprak al eerder achter de rug om van mijn mensen en wil daar niet mee doorgaan.
Laten we naar het dorp gaan.”
En zij
gingen opnieuw op pad. Mutombo voorop met zijn kapmes, de pater achter hem aan.
Ze liepen, liepen, liepen, liepen, liepen, liepen, en krakrakrakrakrakrakrak, kwamen aan in het dorp. Aldaar aangekomen,
sprak Mutombo met degene die in het dorp ging over de melding van belangrijke
zaken. Die greep twee stokken waarmee hij balanganaganagana
tam tam! sloeg en in een wip kwam heel het dorp bijeen. Mannen, vrouwen,
kinderen verzamelden zich in het dorpscentrum, in afwachting van wat de pater
ging zeggen. Zij hoestten, kuchten, en whooooo,
vielen uiteindelijk stil zodat de pater het woord kon nemen. Maar de pater
twijfelde en keek naar Mutombo, alsof die de woorden uit zijn mond zou trekken.
“Wat
wilde de pater het dorp vertellen?, vroeg Mutombo zonder veel gebaar, om te
laten zien dat dit voor hem een vreemde situatie was.
De pater
schraapte zijn keel, wreef langs zijn baard en vervolgens langs zijn hoofd om
de plek te zoeken waar de ideeën zich schuil hielden. Hij schraapte zijn keel
opnieuw, haalde een boek uit de tas en begon er uit voor te lezen. Hij las een
merkwaardig en vreemd verhaal. Zonder allerlei zijpaden in te slaan kan men
zeggen dat het verhaal er in hoofdzaak op neer kwam dat de Schepper van deze
aarde de mens schiep, die hij vervolgens liet slapen terwijl hij een rib uit
zijn lijf verwijderde, waaruit hij de vrouw schiep. Samen begonnen ze een
gelukkig leven, maar het pakte slecht uit voor de slang. Die begaf zich in de
richting van de vrouw en zei haar dat het een verrotte leugen was dat ze zouden
sterven als ze van de appel aten die groeide aan de boom die vlak voor hun huis
stond geplant. Terwijl de pater doorging met lezen, wees een onschuldig kind
met zijn hand in zijn richting en vroeg hem met heldere stem waarom de vader
van die mensen de boom die zo afgeladen was met dreigende vruchten niet
omkapte. Maar nog voordat hij zijn pientere vraag kon afmaken, ontving hij een
klinkende klap op zijn hoofd. Een reprimande die door alle aanwezigen unaniem
werd goedgekeurd omdat de kinderen in het dorp van Mutombo zich niet met
volwassen zaken mogen bemoeien, ook al bevinden zij zich onder volwassenen. De echo’s
van die welluidende klap vielen samen met de aftocht van vrijwel allen die
bijeen gekomen waren. Ze stonden op, schudden hun kont, en gingen huiswaarts.
Onderweg naar hun huizen sloegen ze elkaar om de oren met de redenen van hun
vertrek:
“De pater
zei dat de slang tegen de vrouw sprak”, merkte een vrouw op met haar handen in
haar zij, een houding die haar beslist goed stond.
“Hier!
Hier hebben ze een bot uit mijn man verwijderd waaruit ik ben geschapen. En hij
eet pas als ik op mijn knieën in de as van het vuur ga liggen”, zei een andere
vrouw die haar commentaar kracht bijzette met handgeklap en haar lippen vormde
op een wel heel speciale, vreemde manier.
“En hij
zegt dat de appels niet giftig waren, en toch kon men ze niet eten. Alsof de vogels
niet zouden weten wat ze moeten eten om niet dood te gaan.”
Heel het
dorp was opgestaan en uiteindelijke waren in het dorpscentrum alleen nog
Mutombo en de pater overgebleven. Omdat het vertrek van de dorpsbewoners nogal
luidruchtig was verlopen leek er geen twijfel meer mogelijk over de redenen van
hun massale aftocht. Allen geloofden dat de pater hen met dat verhaal voor de
gek gehouden had.
“En dan
nog wel hier, in het land van de slangen”, zeiden ze.
Toen ze om de waarheid te zien alleen nog hun ogen hoefden openen, opende Mutombo zijn handen richting de
pater en vroeg:
“Die man en die vrouw van het
verhaal waren toch de voorouders van de verlosser van de wereld, die voor ons
stierf om ons te redden?”
“Ja”, antwoordde de pater.
“Kom met mij mee, pater”, zei
Mutombo terwijl hij opstond. De pater klapte het boek dicht, deed het in de tas
en stond eveneens op. De twee trokken het oerwoud in terwijl ze nieuwsgierige
werden nagekeken door alle buren.
Juan Tomás Ávila Laurel
Oorspronkelijke titel: ‘Tierra de serpientes’ (2010)