La Cueva: de ‘grot’ waarin een groep Colombiaanse schrijvers zich dagelijks
in naam van de literatuur bezatte
Over de groep
schrijvers, onder wie Gabriel García Márquez, die elkaar in de jaren vijftig
ontmoetten in de cafés van Barranquilla (Colombia), en hoe deze groep
voortleeft in de plaatselijke culturele elite.
Elk jaar is er in Barranquilla, de Colombiaanse stad waar
Gabriel García Márquez rond de jaren vijftig verbleef, een Carnaval de las
Artes (carnaval van de kunsten) voorafgaand aan het echte carnaval in die
stad. Dit festijn, waaraan zowel Latijns-Amerikaanse als Europese schrijvers,
acteurs en musici deelnemen, wordt georganiseerd door Heriberto Fiorillo die de
spil vormt van de culturele elite van de stad. Hij is tevens de directeur van La
Fundación de La Cueva, een culturele stichting die haar naam ontleent aan La
Cueva (de grot), de bar waar ruim een halve eeuw geleden een groep
Colombiaanse schrijvers vertier zocht, onder wie García Márquez. La Cueva
bestaat nog steeds, maar is nu behalve een bar ook een museum. Heriberto
Fiorillo speelt met zijn Carnaval de Las Artes in op de faam van de
schrijversgroep die destijds la Cueva bezocht, en hij schreef er zelfs een boek
over.1 Wie waren die schrijvers precies, en
welk verband bestaat er tussen hen en de groep rond Fiorillo die tegenwoordig
het culturele klimaat in Barranquilla bepaalt?
In 2009 was ik als tolk van Sylvia Kristel in Barranquilla.
Zij was destijds door Fiorillo en zijn La Fundación de La Cueva uitgenodigd om
als ‘levende legende’ het Carnaval de las Artes luister bij te zetten. Er volgden
interviews met kranten waaronder ‘El Tiempo’ en ‘El Heraldo’ (de krant waarin
García Márquez ooit zijn columns schreef), en we toerden door een carnavalesk
Barranquilla, door straten die ons deden denken aan Los Angeles.
García Márquez schrijft in zijn autobiografie dat er in
Barranquilla altijd al een progressieve sfeer heerste in vergelijking tot het
binnenland dat de oude koloniale tradities cultiveerde.2
Met zijn haven groeide Barranquilla uit tot eerste cosmopolitische stad van
Colombia. Alles kwam hier als eerste; de eerste auto, het eerste vliegtuig, de
eerste spoorweg, de stoomscheepvaart over de rivier de Magdalena, en niet te
vergeten de eerste immigranten. Zij meerden aan bij de pier van Puerto
Colombia, ooit de langste pier van Latijns-Amerika, en namen van daaruit de
trein naar het nabijgelegen Barranquilla. Al in de jaren vijftig dronken ze er behalve
Caribische rum en Colombiaans bier ook Schotse whisky en Franse wijnen.
Schrijvers en journalisten lazen hier romans van Kafka, Sartre, Camus,
Hemingway en Faulkner.
Die cosmopolitische sfeer was er ook nog toen wij er waren.
Wij bezochten de Country Club, beautysalons en modehuizen, gingen ’s avonds eten
in een Libanees restaurant. We waanden ons eerder in de VS dan in Colombia,
ware het niet dat vrouwen hier eerder golden als sierlijke omlijsting van macho
mannen als Heriberto Fiorillo. Hij kwam ons een enkele keer bezoeken in ons hotel,
maar als hij zich eenmaal liet zien met zijn in tropische hemden ‘a la García
Márquez’ gestoken corpulente figuur, sprong iedereen voor hem opzij.
Kristel mocht dat jaar als vedette op het podium plaatsnemen
in een rotan Emmanuelle stoel, te midden van een zee aan tropische planten
terwijl zij werd aangekondigd door een presentatrice gehuld in een cat suit met
diep uitgesneden decolleté.
Vrouwen maakten geen deel uit van de groep schrijvers
waartoe García Márquez behoorde en die elkaar aan het eind van de jaren veertig
in diverse cafés ontmoetten. Iemand noemde hen “een groep onvolwassen mannen
die zich dagelijks in naam van de literatuur bezatten”. Zelf omschreven zij
zich als “de groep van de rum, conversatie, kunst, journalistiek en literatuur”.
Er waren geen vaste bijeenkomsten en er bestond geen vooropgezet plan. Het
waren vrienden die zich verzamelden rond de voor Franco gevluchte Catalaanse
schrijver Ramón Vinyes, die in Barranquilla veel aanzien genoot. Tot de vaste
kern van deze vriendengroep behoorden Germán Vargas, Alfonso Fuenmayor, Álvaro
Cepeda Samudio en Gabriel García Márquez; allen schrijvers en journalisten. In
hun dagelijkse ontmoetingen spraken zij over vrouwen, het leven en de dood,
zonder al te veel literaire pretenties, maar altijd wars van het provincialisme
waarvan ze de cachacos (de schrijvers in het koude binnenland)
beschuldigden.
Maar het ging hen uiteiendelijk om de onderlinge
vriendschap. Gabriel García Márquez heette liefkozend Gabo of Gabito, en ook
tegenwoordig noemt men hem in Barranquilla nog bij zijn koosnaam als de
schrijver ter sprake komt. Hijzelf beweerde ooit dat hij alleen maar schreef
opdat zijn vrienden uit Barranquilla van hem zouden houden.
Er gebeurt in Barranquilla veel onder het mom van
vriendschap. Contracten sluit men alleen af als je er nadrukkelijk om vraagt.
Dat heeft helaas vaak tot gevolg dat medewerkers naar hun geld kunnen fluiten.
Nalatigheid lijkt hier de keerzijde te zijn van vriendschap, maar de
surrealistische setting maakt veel goed. De schrijvers en artiesten treden
tijdens het Carnaval de Las Artes op in een entourage van carnavaleske figuren
en krijgen na afloop een masker van papier maché. Kristel kreeg na haar
optreden een tijgerkop en daarna bezochten wij La Cueva.
De bar in La Cueva staat nog op dezelfde plek als vroeger,
maar de muurschildering erboven van de Colombiaanse schilder Alejandro Obregón
is verdwenen, evenals hoofden en huiden van wilde dieren, ooit jachttrofeeën.
Aan het begin van de jaren vijftig was het een winkel waar jagers en vissers
kwamen, tot een groepje schrijvers en kunstenaars de toonbank met goedkeuring
van de eigenaar verbouwde tot bar, en er in 1954 “La Cueva, ontmoetingsplaats
voor jagers en intellectuelen” van maakte. Aanvankelijk hadden de jagers,
kunstenaars, schrijvers en journalisten er hun eigen plek, maar gaandeweg
mengden zij zich en bedacht de eigenaar van het etablissement de passende
slogan rico rato sin libros ni patos
(heerlijk ogenblik zonder boeken noch eenden).
Toen wij er waren was er naast de bar een dansruimte waar
een orkestje optrad tegen een wandschildering met tijgers en tropische planten.
Er werd bij onze aanwezigheid wild gedanst en er was nog steeds geen boek of
eend te bekennen. Wel hingen er portretten van Gabo en de zijnen, hoewel García
Márquez er in de jaren vijftig nauwelijks kwam. Hij vertrok al in 1951 naar
Cartagena om er voor de krant El Heraldo te gaan werken en iets later vertrok
hij naar Bogotá.
Wij verbleven in een op het oog prachtig koloniaal hotel,
maar de eigenaar bleek failliet en overal lekte de airconditioning. Voor
Kristel was echter een suite ingericht met pauwveren, fruit en maskers. En de
culturele elite nam het er van in de schaduw van de illustere voorgangers. Elke
avond deden wij ons tegoed aan cocktails in La Cueva, samen met Heriberto Fiorillo
en de andere gasten van het Carnaval de Las Artes. Gabo was er echter ook toen al
in geen jaren meer geweest. La Cueva drijft op zijn faam en de herinnering.
Anita Brus