Sunday, May 20, 2012

De klank van de bandoneon

Interview met documentairemaakster Jiska Rickels over ‘El sonido del bandoneon’,
openingsfilm tijdens het filmfestival IDFA in Amsterdam

(eerder gepubliceerd in het tangotijdschrift La Cadena www.lacadena.nl)

Door Anita Brus
De bandoneon die zijn mysterie onthult als je hem openvouwt. Het mysterie dat een lange weg heeft afgelegd tussen de coplas, cuecas, carnavalitos, de verschillende ritmes van Salta en Jujuy, provincies in het noorden van Argentinië. Wat een verschil met die heel andere bandoneon, die van de tango in Buenos Aires. Deze verschillen vormen het uitgangspunt in de documentaire van Jiska Rickels, die eind november in Amsterdam in première ging tijdens het documentairefilmfestival IDFA, International Documentary Film Festival, in het bijzijn van prinses Máxima en prins Willem Alexander.

De documentaire opent met ‘de bandoneon die huilt en kreunt’, volgens de beroemde bandoneonist Néstor Marconi die hem in Buenos Aires bespeelt. ‘We hebben het over het hart van het instrument’, zegt hij terwijl hij zijn vingers opwarmt. Even later horen wij de klanken van ‘El bandoneon arrabalero’, het lied dat gaat over een verlaten bandoneon die wordt teruggevonden onder een lantarenpaal en die er met zijn kreunende geluid niet in slaagt degene te troosten die hem vindt.

Cactussen en karton
Veel vrolijker klinkt het in de Noordargentijnse provincie Jujuy. De overgang van tangodansers in de Confitería Ideal te Buenos Aires, naar de cactussen in het kleurrijke landschap van de quebrada van Humahuaca, de Humahuaca kloof, is abrupt en indrukwekkend. Hier worden ritueel sigaretten geofferd aan Pacha Mama, Moeder Aarde, en galopperen de paarden op de folkloristische klanken van een eenvoudige bandoneon. Die wordt bespeeld door Daniel Vedia, de plaatselijke bandoneonist en een van de weinigen die in het bezit is van een echt instrument. Zijn leerlingen moeten het doen met een van wijnpakken in elkaar geplakt, namaakexemplaar met gekopieerde toetsen. Toch wordt ook op dit kartonnen instrument naar hartenlust gespeeld, zij het met wijngeur en zonder geluid.

“De bandoneon is voor mij veel meer dan muziek”, zegt Vedia. “Zonder bandoneon voelt het alsof ze mijn arm hebben afgehakt.” Het maakt ook uit waar hij speelt: “Spelen in een dal is anders dan spelen op de top van een berg.” Maar juist wanneer de klanken van zijn bandoneon klinken over de Argentijnse zoutvlakte, belanden wij in de documentaire in de sneeuw van een gezapig Duits stadje waar ooit de eerste bandoneons gemaakt werden. Het instrument werd hier in Carlsfeld in de voormalige DDR als handorgel bespeeld in de kerk. Toen de fabriek werd onteigend, kwam de productie stil te liggen. Dat de bandoneon toch overleefde, is te danken aan de Duitse emigranten die hem meenamen naar de bordelen van Buenos Aires.

Het hart van de bandoneon
“Alles van grote waarde komt terug als de tijd er rijp voor is”, beweert Néstor Marconi, terwijl hij zijn vier zwarte, blinkende bandoneons koestert. Ondertussen noteert Daniel Vedia in Jujuy de laatste noten op het schoolbord van het lokaal waar hij lesgeeft. Vervolgens reist hij vierentwintig uur met de bus naar Buenos Aires waar een reparateur het binnenste van zijn bandoneon blootlegt. Die beelden worden afgewisseld met beelden van de tango in Buenos Aires, onder de klanken van ‘El duende de tu son, Che Bandoneon’. Een ontroerend einde van de documentaire.

De traan van Máxima tijdens haar huwelijk was de aanleiding tot de opdracht voor de film. “Met het oog op de kroning wilde men dat deze film gemaakt werd, hoewel niemand nog weet wanneer dit zal plaatsvinden”, vertelt Jiska Rickels. Ze nam de opdracht graag aan:  “Voor mijn vorige film ‘4 Elements’ was ik in 2007 al een keer in Argentinië geweest, tijdens het filmfestival van Mar del Plata. Toen ik opnieuw voor research naar Argentinië ging, ontmoette ik bandoneonist Daniel Vedia. Door hem werd duidelijk dat ik ook deze film echt wilde maken. Zijn instrument is niet perfect, maar ik was onder de indruk van de gedrevenheid waarmee hij speelt en lesgeeft. Hij speelt op zijn gevoel, met zijn hart in het instrument."

Tangokoorts
Jiska woonde en reisde vier maanden in Argentinië. Pas toen ze terugkeerde naar haar toenmalige woonplaats Berlijn, besloot ze tango te gaan dansen: “Eerder had ik flamenco gedanst in Sevilla. Tango vond ik eigenlijk maar een stijve dans. Ik begreep bijvoorbeeld niet waarom je als vrouw achteruit zou moeten lopen. Maar om het te kunnen filmen, wilde ik weten hoe het is; hoe dat voelt met die schoentjes, nagellak en alles wat ik met tango associeer. Daar wilde ik helemaal induiken, dus ging ik met mijn partner - die ook mijn cameraman is - tango dansen. Dat was nog een heel gevecht. Hij vond dat ik niet luisterde en ik vond dat hij het niet duidelijk aangaf. Doordat hij vaak niet kon vanwege zijn onregelmatige werktijden, ging ik op een gegeven moment alleen naar de salons in Berlijn, alwaar ik de tango fever flink te pakken kreeg. Tijdens het draaien in Argentinië, namen we vervolgens op onze vrije dagen privéles. Op dit moment volg ik lessen bij Arjen & Marianne, met de geluidsontwerper van de film.”

Bandoneons verdwijnen
Daniel Vedia speelt echter geen tango maar folklore. “Mijn film gaat niet alleen over de passie voor de bandoneon, maar ook over het verdwijnen ervan”, legt Jiska uit. “Er worden containers vol bandoneons uit Argentinië weggesleept. Ze worden meegenomen door toeristen en er worden te weinig nieuwe bijgemaakt sinds de fabriek in Carlsfeld is gesloten. Er is een tekort aan goed klinkende, oude exemplaren; vooral in Jujuy waar men folklore speelt en de liefde voor de bandoneon groot is. Daniel Vedia had twee bandoneons waarvan hij er een uitleende aan zijn leerling Fabricio die in de film de kartonnen bandoneon bespeelt zonder klank, waar alleen maar zure lucht uitkomt. Hij heeft besloten de geleende, echte te kopen, maar is hem nog aan het afbetalen.”  

Máxima en Kraayenhof
Een niet gering bijeffect van de film is dat er nu steun komt uit diverse hoeken. Jiska vertelt dat Carel Kraayenhof  zo door de film is gegrepen, dat hij volgend jaar misschien gratis gaat lesgeven in Jujuy: “Hij wees ons ook op Rocco Boness die in Duitsland oude bandoneons restaureert. Deze heeft aangeboden oude instrumenten gratis te willen opknappen.”

Van Carel Kraayenhof is het maar een kleine stap naar Máxima, en de vraag hoe de ontmoeting met haar was, brandt al een tijd op mijn lippen. “Iedereen wilde dat ze bij de film ging huilen”, reageert Jiska. “Maar het is geen film waarbij je nou direct je tranen voelt prikken. Toch had Máxima twee keer moeten huilen, vertelde ze me na afloop. Ze werd geraakt door de mensen in de documentaire. Zij en Willem Alexander waren enthousiast en toonden zich zeer geïnteresseerd; ze stelden veel vragen. Máxima zei dat ze het prettig vond dat er niet alleen op tango werd gefocust, maar juist ook op folklore. Bij het afscheid werd ze door de Argentijnse muzikanten omhelsd. Al met al was dit hoge bezoek bij de première van een documentaire natuurlijk heel bijzonder”, beaamt Jiska. “Het helpt de documentaire als filmgenre vooruit; deze is toch nog steeds een beetje ondergeschoven.”

Jiska vertelt dat in haar vorige documentaire ‘4 Elements’ - over de vier elementen aarde, water, vuur, lucht - geen interviews zaten: “Ik wilde uitproberen hoe het is om mensen niet aan te spreken op hun ratio, maar op hun gevoel. Dat was dus een vrij abstracte film, terwijl ik met deze film dichter bij de mensen wil komen.” Gekeken naar de reacties van het koninklijk paar, is dit haar aardig gelukt.

Afsluiting in de Academia
De tango is zeker niet abstract voor Fabricio Aramayo, die met zijn leermeester Daniel Vedia nog een optreden geeft op de zaterdagavond in de Academia de Tango. Daar botsen de culturen: Aramayo is trots op zijn zojuist verworven, echte bandoneon. Hij weigert dan ook ‘voor de show’ te spelen op zijn eveneens aanwezige, kartonnen exemplaar. “Ik schaam mij”, roept hij als er wat al te zeer wordt aangedrongen, om vervolgens het echte instrument op te pakken. Door de mooie documentaire van Jiska heeft hij de kartonnen wijngeur achter zich gelaten.

Friday, May 18, 2012

De Marokkaanse Wilders

zie ook:

Aangekomen bij mijn Marokkaanse slager annex groenteboer zie ik dat ik mij vergis. Vanuit de verte dacht ik dat hij open was, maar als ik dichterbij kom zie ik dat het de kratten zijn van de buurman die ik voor de zijne hield. Mijn favoriete slager blijkt dicht.

Ik ben bijna verontwaardigd als ik zie dat mijn slager zijn ramen heeft dichtgetimmerd. Daar hadden die mannen, die zo trots leken op hun zaak, mij niets over gezegd. Pas geleden hadden ze mij nog extra goeie olijfolie beloofd die zij weldra uit Marokko zouden importeren. Geen woord over een op handen zijnde sluiting. Zonder echt goed te kijken, loop ik langs hun winkel naar die van de buurman om daar mijn boodschappen te doen.

De buurman lijkt op de Albert Heijn. Hij heeft een goed geoutilleerde winkel met twee kassa’s met lopende banden. Het assortiment is ruimer en misschien kwalitatief ook wat beter dan dat van mijn vaste adres. Bij mijn slager kocht ik wel eens sinaasappelen die van binnen half rot bleken. Toch kwam ik daar het liefst. De zaak werd gedreven door vier bijzonder aardige Marokkanen met wie ik inmiddels een band had opgebouwd. Ik was hun vaste Hollandse klant en het leek wel alsof ze daar een beetje trots op waren. Meestal kon er wel een extra bosje koriander vanaf en we voerden ook leuke gesprekken over Marokko, waar ik nog niet zo lang geleden was. Trots wezen ze mij op hun slagersdiploma en de hygiënische maatregelen die ze troffen, met een knipoog naar de oudste van de vier die nog met zijn blote handen in het vlees greep. Maar aan dat vlees mankeerde niets en het was ook nog eens heerlijk gekruid.

Het bezoek aan de buurman voelt een beetje als verraad. Ik struin wat doelloos langs de schappen, koop er het minimale en reken af zonder echt contact te maken met de meneer achter de kassa. Niemand die de boodschappen hier voor mij in een grote tas doet en ik loop, nadat ik dat zelf heb gedaan, enigszins verbouwereerd naar buiten richting de auto die ik wat verderop heb geparkeerd, voorbij de pui van de winkel van mijn vertrouwde slager. Pas als ik nog even opzij kijk, zie ik het. De ramen zijn niet alleen dichtgetimmerd, maar er liggen ook verschroeide resten van schappen voor de winkel. Er moet brand geweest zijn.

Ik besluit aan wat Marokkaanse mannen op een terras te vragen wat hier gebeurd is. “De zaak is in brand gestoken”, vertelt een van hen. “De politie is nog bezig met een onderzoek. Zo zonde, want de eigenaren van die zaak waren zulke lieve mannen. Die verdienen dit echt niet.” Ik vraag ze of ze enig idee hebben wie de brandstichters waren. “Wat dacht je, onze Marokkaanse jeugd natuurlijk. Deze buurt is echt vreselijk”, is hun reactie.

Maar waarom steken Marokkaanse jongens de winkel van hun Marokkaanse buurtgenoten in de fik? “Om niets, omdat ze geweigerd werd op een laat tijdstip daar nog iets te kopen. Het komt door de slechte opvoeding. Er wonen hier nogal wat gezinnen waarvan de kinderen niet worden opgevoed.” En is dat dan niet de verantwoordelijkheid van de ouders? “Met die ouders valt niet te praten. Zij weten niet hoe ze moeten opvoeden en er is een groot verschil met Marokko. In Marokko is meer respect en er wordt daar harder gestraft.”

Als ik over Wilders begin roept een van hen: “Wilders heeft voor 70 procent gelijk. Hij heeft alleen met zijn ideeën over de islam geen gelijk.” De anderen noemen deze man gekscherend de ‘Marokkaanse Wilders’ en ze zijn het niet allemaal met hem eens. Maar niemand lijkt een goede oplossing te hebben voor de jeugd uit problematische Marokkaanse gezinnen. “Bovendien kunnen het ook nog Nederlanders geweest zijn, want er was eerder een bedreiging van een Nederlandse leverancier”, zegt een van hen.

Ik vraag mij af of het niet ook een gevolg is van de verharding van onze maatschappij. Marokkaanse jongetjes of Nederlandse leveranciers, het lijkt om het even. Wat telt, is dat in Amsterdam West de winkel van vier hard werkende, goedwillende Marokkanen is afgebrand.

Wednesday, May 09, 2012

Foute date

Zie ook
http://www.frontaalnaakt.nl/archives/een-foute-date.html


“The naughty one is me”, schreef hij mij op de eerste dag van januari jongstleden. Die zin - in combinatie met een voorkeur voor films van Stanley Kubrick -  had eigenlijk alle alarmbellen al moeten laten rinkelen. In plaats daarvan werd ik nieuwsgierig. Het begin van een spannende affaire met pijnlijke afloop.

“Komt u wel aan uw intellectuele en lichamelijke trekken bij het plaatjes kijken?” vroeg hij. “Of heeft u wellicht nog meer nieuwjaarswensen die u graag bevredigd wilt zien? Als ik u ergens mee van dienst kan zijn, mijn tong voor u kan laten spreken, of u zou kunnen assisteren bij uw warmste en diepste gevoelens, dan moet u mij dat onverwijld laten weten.” Ik moest er om lachen en natuurlijk kwam ik niet aan mijn trekken door uitsluitend plaatjes te kijken op de dating site waar we elkaar hadden gevonden. Bovendien was ik aan het begin van dit nieuwe jaar toe aan een frisse start. Ik bekeek zijn ‘plaatjes’: vier - nogal verschillende - foto’s. Hij daagde mij uit ze te beschrijven, waarna ik hem typeerde als museumdirecteur, vlotte filmacteur, schrijver en autocoureur. Hij was het allemaal geweest of nog steeds, beweerde hij, behalve museumdirecteur. De foto die ik als zodanig had getypeerd, verwijderde hij onmiddellijk van de dating site. Hij zette er een voor in de plaats waarop hij te zien was met een trieste blik en dandyachtige haardracht, type Oscar Wilde. Een vrolijker foto had hij niet, liet hij mij weten, want hij poseerde nooit vol jolijt. Aan een olijke noot zou het hem echter niet ontbreken en al zijn gezichten waren verenigd in één ziel terwijl “het hart zuiver was en de intenties oprecht”. Hij kon het mij bewijzen in woord en daad, schreef hij.

Hij schreef ook dat hij zichzelf doctorandus in de Klinische Psychologie mocht noemen. Hij zou bedreven zijn in het herkennen, analyseren en/of behandelen van geestelijke pathologieën, ofwel ziektes van de geest. Het “nobele beroep van therapeut” had hij echter nooit daadwerkelijk gepraktiseerd. Wel was hij bezig met het schrijven van een ‘tragikomische autobiografie’ over zijn belevenissen in Australië - en ik hield hem, zoals hij het zo mooi uitdrukte, “op vileine wijze” van zijn werk. Maar al radend naar mijn naam hield hij ook mij van mijn werk: “Ana, Anna, Annebelle, Annabel, Adelbrecht, Agneta, Akeelah, (het Amsterdamse) Akira... u ziet, ik schiet hier behoorlijk uit de bocht.” Toen ik op deze hele reeks namen wat verbolgen reageerde, schreef hij: “Ik constateer dat ik u verwond heb en uw koortsachtige Spaanse temperament (ik spreek Spaans) heb aangevuurd. Ik kan hier in de Amsterdamse Pijp bijna uw nijdige castagnetten (ik dans tango en flamenco) horen kletteren. U bent tot in het diepst van uw nagloeiende lendenen beledigd, waarvoor mijn excuus. Mag ik, ondanks dat ik riskeer dat uw bloeddruk nog hoger oploopt met het gevaar op een TIA, nog een poging doen?”

Na wat grappen over en weer hoopte hij snel weer iets van mij te vernemen, om mij nog beter te kunnen doorgronden en in de toekomst mijn ‘vrouwelijke parfum’ nog beter te kunnen waarderen. Toen ik hem vroeg mij te bellen deelde hij mij mee dat hij nooit belde met vreemde vrouwen wiens parfum hij nog niet geroken had. Liever diepte hij ons contact eerst nog wat verder uit door er al schrijvend “zwoelstevig” de tijd voor te nemen. Wij zetten onze correspondentie voort met als rode draad oesters, tongen en tango. Bij onze eerste ontmoeting zouden wij oesters gaan eten en zou ik kennis maken met de vaardigheden van zijn tong. Op (tango)dansgebied viel er echter weinig van hem te verwachten, schreef hij. Toen ik aangaf dat ik dit niet erg vond reageerde hij: “Gelukkig valt met u te onderhandelen. Heb het simultaan latino-dansen en tongen nooit echt goed onder de knie gekregen. Daarentegen, het tongen an sich, maar met name de cunnilingus, heb ik wel tot kunst verheven. Daarom durf ik u zonder valse bescheidenheid te beloven dat ik u langdurig en intens van mijn tong kan laten genieten. U genot bezorgen is namelijk ook mijn genot. Bovendien lijkt u mij het vrijzinnige type dat mij zowel visueel als intellectueel kan inspireren tot grootse prestaties. Toch heel jammer dat ik u geen referenties kan overleggen wegens het intieme karakter van het onderwerp.” Ik moet toegeven dat dit alles mij enigszins opwond.

Ondertussen ging er van alles tussen ons heen en weer. Ik stuurde hem eerder geschreven stukken over de tango en tekeningen. Hij stuurde mij nog net niet zijn tong, maar wel zijn stem waarmee hij zijn in het Engels geschreven tekst met een feilloos Australisch accent foutloos voorlas. En een beschrijving van het pestgedrag van zijn kater: “pootje haken, het niet aflatende schijnbewegingen maken in het passeren zodat ik over mijn eigen benen struikel, het mekkeren en blaten wanneer ik `s nachts in bed lig, het excrementeren in plantenbakken als iets hem niet zint, en ik denk dat ik nog wel een waslijst vergeten ben waar mijn kater de tijd mee doodt”, eraan toe voegend dat hij de kat ook terugpestte.
Alles wat hij mij schreef, vond ik buitengewoon geestig. Toch kwam ik er na verloop van tijd achter dat hij ook in clichés dacht en soms klonk er iets van frustratie door in zijn tekst: “U bent gewend aan Commedia dell`Arte, aan Don Juans die zogenaamd uw corazón aanbidden en heel origineel met een rode roos tussen hun tanden staan te kwelen onder uw balkon. Bent u dwalende? Een romantica die immer smacht naar het onbereikbare en minderwaardig vindt wat tot haar beschikking staat?” Ik was niet dwalende en vond het ook niet minderwaardig wat tot mijn beschikking leek te staan. Maar misschien had ik dat beter wel kunnen vinden, want na verloop van tijd verschenen de eerste barsten in ons contact.

Dit begon met de zelfmoord van Anil Ramdas, een ieder die de NRC leest welbekende schrijver en journalist. Mijn treurnis over de dood van Ramdas viel bij hem niet in goede aarde. “Een hardnekkig wegkijkend Linksmensch”, noemde hij hem. Desondanks gaf hij aan dolgraag nader met mij kennis te willen maken om zijn liefde voor mij – inmiddels waren woorden als ‘houden van’ en ‘liefde’ er in geslopen – te bekrachtigen. Zij het dat hij eerst zijn huidige verhaallijn moest zien af te ronden. Toen het zover was en wij elkaar ook werkelijk gingen ontmoeten, bespeurde ik enige onzekerheid. “Wat als mijn tong niet in optimale vorm is? Mijn tong die ik eerder groots geprezen heb en tot goddelijke proporties heb verheven”, schreef hij. Bij onze eerste ontmoeting begreep ik die onzekerheid. Niet over zijn tong, maar over zijn uiterlijk en leeftijd. Hij bleek in werkelijkheid vijf jaar ouder dan aangegeven op de dating-site, en hij oogde met zijn niet al te grote, ietwat corpulente lijf allerminst als Oscar Wilde. Maar een kniesoor die daar op let. Per slot van rekening was ik onder de indruk geraakt van zijn schrijfstijl en alles wat hij mij tot nu toe gestuurd had. Zijn uiterlijk en het leugentje over zijn leeftijd waren dus geen beletsel voor een verdere kennismaking.

Oesters aten wij die eerste keer niet. Wel zwalkten wij wat door de Amsterdamse straten om aangenaam te eindigen in een café. Daarna ging ik op vakantie naar Marokko en nam schelpen voor hem mee. Die verpakte ik in een mooi doosje bij wijze van cadeautje. Hij taalde er niet naar. Onze tweede ontmoeting had ook bij lange na niet de glans van de eerste. Hij was op zijn ‘retro-motorscoot’ naar mijn tuinhuisje in Vinkeveen gekomen, en stond plotsklaps in mijn tuin, klagend over de drassigheid van het terrein en de ‘kleinburgerlijkheid’ van het oord. Tot echt goede gesprekken kwam het die middag niet. We hingen wat rond in de tuin en maakten  een ritje op zijn motor.

Toch bleven er foto’s van schilderijen, muziek en teksten komen. Eerder had hij mij het Bal Tabarin van Jan Sluijters gestuurd en Under the Roof of Blue Ionian Weather, van de van oorsprong Friese schilder Laurens Alma-Tadema. Op het schilderij van Alma Tadema zijn twee mannen te zien, van wie er een op een dwarsfluit speelt, omgeven door vrouwen in een klassiek marmeren theater. Hij schreef mij dat hij zichzelf zag als het “wufte heerschap” tussen de dames in lang vervlogen tijden. Dat waren volgens hem tijden waarin de elite zich oeverloos verveelde. Maar over zijn eigen omstandigheden in onze tegenwoordige tijd liet hij niet al te veel los.

Op een gegeven moment drong zich bij mij het beeld op van Jack Nicholson in The Shining, een film van Stanley Kubrick, de door hem zo gewaardeerde regisseur. Aan het begin van die film is er nog niets aan de hand. Nicholson is schrijver en betrekt met zijn vrouw en zoontje een verlaten hotel in een afgelegen oord. Alles gaat goed tot er bange vermoedens komen van zijn vrouw. Zij ontdekt uiteindelijk dat haar man doet alsof hij schrijft. Hij blijkt bezeten, typt pagina’s vol met eenzelfde zinnetje en de hel is los. Nicholson ontpopt zich in de film tot een huiveringwekkende figuur die met een bijl woest om zich heen slaat.

Schrijft hij eigenlijk wel aan die autobiografische roman van hem? En wat doet hij verder nog, behalve de kat pesten? Waarom mag ik hem niet bellen? Waarom blijven wij elkaar op zijn uitdrukkelijke wens alsmaar met u aanspreken? Dat waren vragen die bij mij opkwamen. Al helemaal toen een aangekondigd cultureel uitje om vage redenen niet doorging. Dat weekend plaatste ik een kritisch stuk van Ramsey Nasr (schrijver en ‘dichter de vaderlands’) op mijn facebook-pagina en de hel brak los. Eerst stuurde hij vervelend commentaar, iets in de trant van: “Ze moesten de hele Nederlandse cultuur maar afschaffen.” Daarna bleek hij mij plotsklaps op facebook te hebben ‘ontvriend’ en ook alle andere mogelijkheden tot contact te hebben afgesneden. Hij maakte er dus met de botte bijl een eind aan. 

Later ontdekte ik via enkele van zijn facebook-vriendinnen, dat de man die mij zo interessant had geleken inderdaad meerdere gezichten had verenigd in één ziel. Die ziel was echter niet zuiver en oprecht zoals hij had doen voorkomen, maar vertroebeld en getormenteerd. Hij bleek een vaste relatie te hebben en er daarnaast nog meer vriendinnen op na te houden, die hij ook vergastte op grappige schrijfsels en mooie plaatjes.   

De laatste berichten die hij mij stuurde zaten vol haat en rechts-politieke clichés. Daarin had  hij het over “dat goedkoop scorende mannetje Nasr” en ik vroeg mij af of hij misschien jaloers was op knap ogende intellectuelen als Ramsey Nasr en Anil Ramdas. Van oesters eten is het nooit meer gekomen. De man bleek niet alleen ‘naughty’ te zijn, maar ook kwaad. Ik zie hem nu voor mij als een getormenteerde Jack Nickolson die honderd keer ‘haat’ typt over alle ‘Linksmenschen’ die niet bereid zijn met hem onder te duiken in de marmeren heilstaat van Sir Lawrence Alma-Tadema.

Anita Brus

Amsterdam, april 2012